IJmuidenaar Frits Rijperman droomde van een carrière als stergitarist of journalist. Het is er niet van gekomen. In zijn serie ‘Helden van de IJmond’ portretteert hij artiesten uit onze regio die hun droom wel achterna zijn gegaan. Vandaag: Telstar
Sommige overwinningen voelen als een wonder. Andere als rechtvaardigheid. En dan zijn er die zeldzame momenten waarop iets dat lang genegeerd werd, eindelijk erkend wordt. Zo voelt het, nu Telstar promoveert naar de sterren, naar de Eredivisie. Geen toeval, geen geluk, maar als iets wat eindelijk verdiend is. De club werd opgericht in 1963, vernoemd naar de communicatiesatelliet die een jaar eerder de ruimte in werd gelanceerd. En nu, zes decennia later, lijkt het alsof die naam eindelijk zijn bestemming bereikt heeft.
De spelers in smetteloos wit draven het veld op, en vanaf de eerste seconde vult het 711Stadion zich met de klank van Telstar: het iconische instrumentale nummer van The Tornados uit 1962. Een futuristische melodie als een komeet, elektronisch, echoënd, buitenaards. Het voert me met een brok in de keel mee, terug in de tijd. Naar dromen over de ruimte en satellieten. Naar een toekomst die nog moest beginnen.
Die muziek is meer dan een tune. Het is een verhaal op zich. Het verhaal van Joe Meek, de briljante, onbegrepen producer die Telstar componeerde in zijn Londense flat, opgenomen in de badkamer nota bene, tussen tegels en wanhoop. Meek hoorde dingen die anderen nog niet konden bevatten. Hij gebruikte ruis, galm, radiosignalen en een Clavioline, een voorloper van de synthesizer. In zijn hoofd klonk de toekomst al. Instrumentale electro-hits als ‘Pop Corn’, ‘Autobahn’ en ‘Oxygène’ zouden pas jaren later volgen.
Maar de wereld was niet klaar voor hem. Meek was homoseksueel in een land waar dat nog strafbaar was. Hij had conflicten, werd belasterd, beschuldigd van plagiaat voor een melodie die hij nooit had kunnen horen. Hij werd genegeerd, beroofd van zijn rechten, zijn naam weggevaagd. En toen de rechter hem eindelijk vrijsprak, was het te laat. In 1967 maakte hij een eind aan zijn leven. Alleen, miskend, zijn meesterwerk achterlatend.
Telstar werd de eerste instrumentale nummer-één-hit in de VS. En ook de eerste Britse nummer één, een voorbode van de British Invasion. Joe Meek verdween in de voetnoten van de muziekgeschiedenis, tot vandaag.
Want daar lopen ze: onze Witte Leeuwen. Op het ritme van diezelfde melodie. De muziek die te vroeg kwam voor haar tijd, net als deze club, jarenlang in de schaduw van het grote voetbal. Altijd strijdend, vaak uitgelachen, maar nooit opgehouden met dromen. Wie Telstar kent, weet dat er iets tragisch schuilt in hun schoonheid. En iets onverslijtbaars. Als de satelliet die nog lichtjaren rond de aarde zal blijven cirkelen.
Ik was laatst in het stadionnetje. De klanken van Telstar echoden , en ineens was ik weer puber, in de jaren ’70. Toen je voor een appel en een ei nog naar de tribune kon. Toen Willem als tambour-maître de IJmuider Harmonie leidde. Toen clublegende en keeper Paul van der Meeren, heldendaden verrichtte, maar toch werd uitgefloten. Toen voetbal geen geld was, maar gevoel.
Telstar degradeerde in 1978. En datzelfde jaar verloor Nederland de finale van het WK in Buenos Aires. Iets van mijn liefde voor het spel raakte ik kwijt. Maar Telstar bleef. Onverzettelijk. Net als Joe Meeks melodie.
En nu is het zover. Telstar is terug. Niet toevallig. Niet dankzij mazen of gunsten. Maar omdat ze het verdienden. Het duurde even. Maar de sterren stonden eindelijk goed.
Foto: Frits Rijperman